Cargo culting
Foto: Tom Mesic / CC-BY-NC-ND
Stel je een eiland voor in Micronesië (een archipel in de stille oceaan), ergens in het midden van de twintigste eeuw. Het eiland is sinds een paar decennia gekoloniseerd door de Fransen en de Britten, want er is sandelhout ontdekt, handig voor het maken van wierookstokjes en als medicijn tegen syfilis en andere geslachtsziektes.
De lokale bevolking leeft er nog traditioneel. Behalve contractarbeid (een systeem wat zeer dicht tegen slavernij aanschurkt) hebben de Europeanen ook het Christendom geïntroduceerd. En zo rond 1940 begint er ook de Tweede Wereldoorlog.
300.000 Amerikaanse troepen worden gestationeerd. Lekker dicht bij Japan. Die troepen hebben voorraden nodig, en die komen meestal per vliegtuig uit de lucht. Sommige van de soldaten delen gedeeltes van de voorraden ook met de lokale bewoners. Voorraden die uit de lucht kwamen.
Stel je even voor hoe dat voor moet zijn, als je altijd hebt geleefd zonder moderne technologie. Rare objecten die vanuit de lucht eten en spullen aanleveren. Dat is heel raar. Zoals de science-fictionschrijver Arthur C. Clarke ooit al opmerkte: Any sufficiently advanced technology is indistinguishable from magic. Geavanceerde technologie is niet te onderscheiden van magie.
Na een paar jaar was de oorlog voorbij en, droevig voor de eilanders, ook de leveringen. Gelukkig bedachten een paar van de eilanders een oplossing: nadoen wat de soldaten deden. Dus bouwden ze vliegvelden van hout, compleet met controletorens, walkie-talkies en koptelefoons (van bamboo) en hielden ze elke ochtend militaire drills in nagemaakte uniformen.
Het zal je niet verbazen, maar er kwamen geen vliegtuigen en geen voorraden.
De antropologische term voor een groep mensen die dit gedrag vertoont is een cargo cult. De Amerikaanse natuurkundige Richard Feynman was een van de eersten die opmerkte dat cargo culting net zo goed plaatsvindt in de westerse wereld.
In fraai Latijn heet het post hoc ergo propter hoc: een drogreden in de vorm ‘na dit, dus vanwege dit’. Gisteren vond ik een euro op straat toen ik een Magnum Almond eet, dus als ik me ongans aan roomijs eet ben ik snel miljonair.
Het gebeurt vaak genoeg.
Bijvoorbeeld: het is lastig om programmeurs te beoordelen, zeker als je zelf niet kan programmeren. Waar baseer je dan je oordeel op? Meestal zijn dat dingen die niet zoveel zeggen. Zoals dat op een CV iets staat over ‘agile development’. Dat klinkt wel goed, en je baas wilde daar iets mee, dus je neemt de kandidaat aan, met al z’n scrumcertificaten. Net zoals z’n collega’s.
En daar staan ze dan elke ochtend standups te doen, stickies op een bord te hangen, en elke twee weken te dot voten tijdens de retrospective. Maar ondertussen hebben ze eigenlijk geen enkel idee hoe je goede code schrijft. Het product wat ze moeten maken doet het daarom niet. Maar godzijdank kunnen al die problemen weer als blocking issues in de bug tracker, zodat ze op een backlog komen en ze in de volgende sprint kunnen worden opgepikt.
En zo ben je de hele dag bezig met allemaal rituelen, die geen enkele relatie hebben met waar je ooit voor bent aangenomen: een werkend product afleveren. Je maakt jezelf wijs dat je met al die scrumrituelen een werkend product aflevert. Maar iets maken, dat kan alleen door het te maken.
Begrijp me niet verkeerd: ik heb niks tegen scrum of agile development an sich. Maar ik heb wel iets tegen het doen van dingen zonder dat je weet waarom je dat doet.
Dus de volgende keer dat je iets doet waarvan je niet helemaal zeker bent waarom je het ook alweer deed, denk dan: heeft dit echt zin, of ben ik aan het cargo culten?