The website you’re currently visiting is hosted on a VPS (virtual private server) running Ubuntu 16.04 with Nginx as a web server and PHP for most applications.
Unfortunately it wasn’t running that well. I use an excellent free service called Uptime Robot that sends me e-mail if the website is down for more than five minutes. And my inbox looked like this for the past few days.
What you see here are warnings about the fact that Uptime Robot can’t load this website. Maybe i should do something about that.
However, i’m not really a sysadmin. I like running my own server because that allows me lots of freedom in what technologies i can use to run my projects. But i don’t like fixing problems like this. So what i usually do is ssh to my server and run:
So, when i got another mail indicating the server was down i logged in, didn’t reboot it and checked a couple of vital things. The first thing i did was running:
uptime
Apart from giving you stats about how long your server has been running, it also gives you some other statistics.
14:36:46 up 1:33, 2 users, load average: 0.08, 0.02, 0.01
The three numbers at the end are the load averages for the past 1, 5 and 15 minutes. This gives an indication of how hard your CPU is working. If you have a single CPU in your machine these values should not exceed 0.7 or so (because a 1 indicates maximum load). If you have more than one CPU you can multiply the value by the number of CPUs in your machine.
But as you can see, these values are pretty low. So the problem wasn’t that my CPU was overloaded.
The next step was running htop (a more user friendly version of the classic top command). This showed me something was eating up all my RAM. What was going on?
Because this server is used mainly for serving websites i checked the logs for my web server, nginx.
sudo vim /var/log/nginx/error.log
And sure enough, around the same time i received all the e-mails about my site going down the log was filled with messages like this:
2020/03/28 12:05:53 [error] 998#998: *128599 open() "/usr/share/nginx/www/50x.html" failed (2: No such file or directory), client: x.x.x.x, server: www.haykranen.nl, request: "POST /xmlrpc.php HTTP/1.1", upstream: "fastcgi://unix:/run/php/php7.0-fpm.sock", host: "www.haykranen.nl"
I don’t have a HTTP 500 error page defined, that’s the reason for the error messages. But the message also indicates something is causing these errors. Because it also mentions PHP i checked my PHP logs:
sudo vim /var/log/php7.0-fpm.log
And sure enough, there i found the culprit:
[28-Mar-2020 11:31:03] WARNING: [pool www] server reached pm.max_children setting (50), consider raising it
PHP spins up a new process every time a script gets executed. However, a new process takes up a block of memory. How much depends on your settings, but in my case it was around 64MB. The pm.max_children setting is crucial here, because it determines the maximum number of processes. Given that my server only has 2GB of memory, 50 PHP processes of roughly 64MB would take 3.2GB of RAM. No wonder my server had some issues!
To make sure there were actually 50 processes running i executed this command:
systemctl status php7.0-fpm
And sure enough, it showed me the 50 processes.
Now, i could just lower the pm.max_children setting (or use some other setting to determine that number automatically). However, the more important question is: why is PHP running so many processes?
There are many ways to check that, but one simple way is by using the lsof command that will list all open files.
lsof
This will produce a gigantic list of all open files on the system, so you need a little filtering. Let’s use this together with the grep command.
lsof | grep php
This still gives loads of results (over 4.000 lines in my case). So i saved it to a file
lsof | grep php > php.txt
And then copied it over to my local machine to inspect the contents of the file.
scp myserver:php.txt .
I did some searching through the file and finally found something interesting. The php files that were run and located in my /var/www/ folder (that contains all of my websites) all referred to the same website: sum.bykr.org.
The website at that URL was an old project that had been running for years. A hackathon project, it was basically a dynamic mirror of Wikipedia with a different skin and some added features. The thing is, because pages were generated dynamically it could render any page on the English Wikipedia. And not just that: it also contained links to every language edition of Wikipedia. Meaning it potentially could generate millions of pages.
And sure enough, when i took a look at the log files of this old website, it was filled with endless requests from search engine spiders trying to index the complete Wikipedia in 200 languages.
So in the end, the fix for the problems with my server was very simple: just disable this old website. I put an ‘out of order’ page on sum.bykr.org, so i could finally stop doing maintenance work.
Ik ben gek op toekomstvoorspellingen. Ik heb een hele collectie met boeken uit de jaren zeventig en tachtig die voorspellen hoe het jaar 2000 er uit zou zien.
Daarnaast doe ik zelf ook regelmatig een duit in het zakje. In 2016 had ik al wat voorspellingen voor 2050. Nu kijken we iets minder ver vooruit, naar het komende decennium. En wat blijkt? Veel van de voorspellingen die ik deed voor 2050 doe ik nu eigenlijk ook voor 2030. De toekomst lijkt op zichzelf.
Met dank aan alle mensen die me tips gaven en hebben meegedacht om dit lijstje tot stand te brengen. Ik voorspel: jullie lachen me allemaal over tien jaar uit!
In of uit de matrix
In de toekomst zouden we allemaal met VR-brillen rondlopen (zie het belachelijke plaatje boven dit stukje). Google probeerde dat al eens met de Glass, maar faalde jammerlijk (en je zag er als een idioot uit). Ondertussen is er wel degelijk vrij ongemerkt een augmented reality techniek gemeengoed geworden zonder dat iemand het zo benoemt: draadloze oordopjes, en dan vooral de AirPods van Apple. Het lijkt een kwestie van tijd voordat er ook een vergelijkbare technologie ontstaat, maar dan voor video.
De vraag is hoe we straks omgaan met een maatschappij waarin iedereen continu in een soort van gecombineerde analoge/digitale staat verkeert. Ik heb geen AirPods, maar als ik normale oordopjes in heb dan doe ik ze altijd uit als ik praat met iemand anders, ook al is het alleen maar om even mijn ov-kaart aan de conducteur te laten zien. Dat soort beleefdheden verdwijnen op termijn, en dan heeft iedereen dergelijke gadgets de hele dag in. Als je de hele dag kan luisteren of kijken naar een andere wereld, wat is dan nog echt?
Ook online vervaagt de grens tussen echt en nep. Teksten die niet van echt te onderscheiden zijn kunnen al worden gegenereerd door computers. Hele conversaties op sociale media worden gehouden door bots. Voor je het weet heb je een relatie met een bot. Of kun je chatten met overleden dierbaren via LijktIn. Eenzame jonge mannen die sociaal onhandig zijn nemen nu al een virtuele vriendin.
En dan hebben we het nog niet gehad over deepfakes en aanverwante technieken.
Wat blijft er over van de echte wereld?
Digitaal disciplineren
Omdat alles wordt gemeten, gemonitord en omgezet naar doorzoekbare data is het makkelijk geworden om daar ook consequenties aan te verbinden. De ANWB biedt al een verzekering aan die je rijgedrag bijhoudt via een beacon en een app. Je kunt dan tot 30% korting krijgen als je veilig rijdt. Gezondheidsspecialisten zien een positieve ontwikkeling in verzekeringen die je korting aanbieden als je een gezonde levensstijl nastreeft met stappentellers.
Meer dan tweederde van alle betalingen zijn al digitaal. Cash gebruiken wordt tegen het einde van het decennium net zo apart als een ouderwetse Nokia hebben. Het digitaal worden van alle transacties biedt veel mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding en disciplinering. Een medische behandeling krijgen wordt een stuk moeilijker als uit je gezondsheidsdata blijkt dat je een ongezonde levensstijl had.
De laatste caissière
De kolenboer, de lantaarnopsteker en de stronttonnetjesschepper. Allemaal beroepen die niet meer bestaan. Er komen er nog veel meer bij door de toenemende automatisering. Het meest in het oog springend: de caissière. Er zijn al vestigingen van Albert Heijn op stations waar alleen maar zelfscankassa’s zijn en een onderbetaalde eenzame vakkenvuller die af en toe moet controleren of iemand die bier koopt wel meerderjarig is. Het neemt de komende tien jaar alleen maar toe.
Wellicht kunnen die caissières zich omscholen zodat ze de steeds ouder wordende boomers kunnen verzorgen. Of ze gaan werken in een nostalgische supermarkt, voor de mensen die graag analoog willen gaan.
Analoog gaan
De alomtegenwoordige digitalisering heeft natuurlijk keerzijdes. Door het versmelten van de digitale en analoge wereld komt er meer eenzaamheid en vervreemding, zeker in de grote steden. Het constante meten, vastleggen en verwerken van persoonlijke data leidt tot veel meer Cambridge Analytica-esque privacyschandalen. Grote cyberaanvallen en problemen met de stroomvoorziening leiden tot een groeiende vraag naar analoge oplossingen en voorzieningen.
Er ontstaat daarom een tegenbeweging. Het afgelopen decennium werd gezond eten en milieubewust consumeren belangrijke thema’s. In dit decennium wordt dat ‘analoog gaan’. ‘Offline zijn’ wordt net zo hip als vegan eten, of een mindfulness-cursus volgen. Apps en sites worden beoordeeld op hun ‘digitale hygiëne’. Geen cookiemuur hebben wordt het toppunt van hipheid. Alles wat ‘ouderwets analoog’ is, zoals bordspelletjes, mag zich verheugen op veel interesse in de komende tien jaar.
Het nadeel is wel dat het lastig is om je vrienden te laten zien hoe bewust analoog je bezig bent. Een slimme ondernemer begint een populaire dienst die je sociale media bijhoudt, zolang je ze maar af en toe een papieren update stuurt per post. Je likes en stories krijg je dan ook per post thuisgestuurd.
Klimaatslachtoffers en winnaars
In Venetië overstroomde de raadszaal nadat de gemeenteraad een plan tegen de klimaatcrisis wegstemde. Maar zelfs de grootste klimaatsceptici gaan dit decennium toegeven dat er iets moet gebeuren. Maar voor een hoop plekken is het te laat.
Het meest zichtbare slachtoffer van de klimaatcrisis wordt Indonesië, en dan met name de hoofdstad Jakarta. De afgelopen tien jaar is de bodem daar 2,5 meter gedaald. In 2050 staat Noord-Jakarta voor 95% onder water.
Maar er zijn ook winnaars van de klimaatcrisis. Elektrische fietsen, stepjes en auto’s rijden in 2030 in grote hoeveelheden over straat. De komende tien jaar zijn er grote doorbraken op het gebied van de opslag van energie. Nieuwere batterijen, die veel kleiner, efficiënter en goedkoper zijn, maken zelfs elektrisch vliegen commercieel interessant. Door die verandering trekt het grote geld zich langzaam trug uit de olie, met een hoop verschuivingen op het geopolitieke vlak.
Europa: het Venetië van de wereld
Ondanks alle klimaatproblematiek neemt het aantal mensen dat het vliegtuig pakt en naar verre landen reist toe. De stijging komt vooral uit landen in Oost-Azië, met name China. Europa blijft een populaire bestemming, en wordt nog veel toeristischer. Amsterdam lijkt in 2030 sterk op het Venetië van nu.
Protesten kunnen niet voorkomen dat het vrijwel onmogelijk wordt om in de belangrijkste delen van de grote steden Nederlands te spreken. Er vindt daarom ook veel migratie plaats, vooral naar het oosten van het land. Steden als Zwolle, Amersfoort en Arnhem raken erg in trek bij Randstedelingen die de rust opzoeken.
Kanye West – My Beautiful Dark Twisted Fantasy (2010)
Joanna Newsom – Have One On Me (2010)
Arcade Fire – The Suburbs (2010)
Oneohtrix Point Never – Replica (2011)
My Bloody Valentine – m b v (2013)
Radiohead – A Moon Shaped Pool (2016)
David Bowie – Blackstar (2016)
Slowdive – Slowdive (2017)
Sufjan Stevens – Carrie & Lowell (2015)
The Walkmen – Lisbon (2010)
Kanye West – Yeezus (2013)
Oneohtrix Point Never – R Plus Seven (2013)
Jay Z / Kanye West – Watch the Throne (2011)
Run the Jewels – Run the Jewels 2 (2014)
Arcade Fire – Reflektor (2013)
Kali Uchis – Isolation (2018)
Cloud Nothings – Here and Nowhere Else (2014)
Death Grips – The Money Store (2012)
Joanna Newsom – Divers (2015)
James Blake – James Blake (2011)
Father John Misty – I Love You, Honeybear (2015)
Bon Iver – Bon Iver (2011)
The Field – Looping State of Mind (2011)
Weyes Blood – Titanic Rising (2019)
BEA1991 – Brand New Adult (2019)
Jlin – Dark Energy (2015)
Spoon – They Want My Soul (2014)
Thom Yorke – ANIMA (2019)
CHVRCHES – The Bones of What You Believe (2013)
Death Grips – NO LOVE DEEP WEB (2012)
Low – Double Negative (2018)
Zola Jesus – Okovi (2017)
The Weeknd – House of Balloons (2011)
Oneohtrix Point Never – Returnal (2010)
Big Thief – Two Hands / U.F.O.F. (2019)
Owen Pallett – Heartland (2010)
Daft Punk – Random Access Memories (2013)
The War on Drugs – Lost in the Dream (2014)
New Order – Music Complete (2015)
Jai Paul – Leak 04-13 (Bait Ones) (2013 / 2019)
The Tallest Man on Earth – The Wild Hunt (2010)
Toumani Diabaté – Toumani & Sidiki (2014)
James Ferraro – Far Side Virtual (2011)
araabMUZIK – Electronic Dream (2011)
Caribou – Our Love (2014)
Spoon – Hot Thoughts (2017)
Tame Impala – Currents (2015)
HAIM – Days Are Gone (2013)
De Jeugd van Tegenwoordig – De Lachende Derde (2010)
Courtney Barnett – Tell Me How You Really Feel (2018)
The Field – Cupid’s Head (2013)
Grimes – Visions (2012)
Macintosh Plus – Floral Shoppe (2012)
Jon Hopkins – Immunity (2013)
Julia Jacklin – Don’t Let the Kids Win (2016)
Cut Copy – Zonoscope (2011)
zZz – Juggernaut (2015)
Future Islands – In Evening Air (2010)
Aphex Twin – Syro (2014)
De beste nummers van de jaren tien
Future Islands – Vireo’s Eye (2010)
Susanne Sundfør – Slowly (2015)
Sufjan Stevens – Impossible Soul (2010)
Arcade Fire – Sprawl II (Mountains Beyond Mountains) (2010)
David Bowie – Blackstar (2016)
Kanye West – All Of The Lights (2010)
Sufjan Stevens – The Only Thing (2015)
Radiohead – True Love Waits (2016)
Robyn – Dancing On My Own (2010)
Julie Byrne – I Live Now as a Singer (2017)
Slowdive – Don’t Know Why (2017)
Roosbeef – Raak mij aan (2015)
Arcade Fire – Afterlife (2013)
Big Thief – Not (2019)
Cut Copy – Need You Now (2011)
BEA1991 – Loser Wins (2019)
The Walkmen – Juveniles (2010)
My Bloody Valentine – new you (2013)
Sharon Van Etten – Serpents (2012)
Weyes Blood – Andromeda (2019)
The War On Drugs – An Ocean In Between The Waves (2014)
Caribou – Can’t Do Without You (2015)
Cloud Nothings – Pattern Walks (2014)
Joanna Newsom – Baby Birch (2010)
Bon Iver – Calgary (2011)
Future Islands – Balance (2011)
Röyksopp & Robyn – Monument (2014)
Lucy Dacus – Night Shift (2018)
Toumani Diabaté – Rachid Ouiguini (2014)
Cardiknox – Bloodlust (2016)
Keiino – Spirit in the Sky (2019)
Jay-Z & Kanye West – Niggas in Paris (2011)
Carly Rae Jepsen – Run Away With Me (2015)
Tame Impala – Let It Happen (2015)
Courtney Barnett – Charity (2018)
Broken Social Scene – Protest Song (2017)
Björk – Losss (2017)
Kanye West – Bound 2 (2013)
Death Grips – The Cage (2012)
Zola Jesus – Night (2017)
Grimes – Oblivion (2012)
Father John Misty – Strange Encounter (2015)
Jai Paul – jasmine (demo) (2013)
Beach House – 10 Mile Stereo (2010)
Amen Dunes – Time (2018)
HAIM – The Wire (2013)
Run The Jewels – Blockbuster Night, Pt. 1 (2014)
Joanna Newsom – Sapokanikan (2015)
Empress Of – When I’m With Him (2018)
Nneka – Shining Star – Joe Goddard Remix (2012)
Tien favoriete concerten van de jaren tien
Leonard Cohen (Olympisch Stadion Amsterdam, 2012)
Sufjan Stevens (Muziekgebouw Eindhoven, 2011)
Belle and Sebastian (TivoliVredenburg Utrecht, 2017)
Future Islands (Melkweg Amsterdam, 2014)
zZz (OT301 Amsterdam, 2015)
Cher (Ziggo Dome, 2019)
Selda Bağcan (TivoliVredenburg Utrecht, 2018)
Wolf Parade (Best Kept Secret, 2016)
Gorki (Tivoli de Helling Utrecht, 2014)
Colin Benders (Concertgebouw Amsterdam, 2019)
En als afsluiter van deze lijstjesmanie mijn favoriete videoclip van de jaren tien. Dat was een bijzonder liveoptreden van Arcade Fire tijdens de YouTube Music Awards van 2013, geregisseerd door Spike Jonze.
Ja hoor, ik ben er weer ingetrapt. Ik luister verder helemaal niet naar die toestand op de radio, maar ik vind het wel leuk om elk jaar een lijstje te maken met mijn 35 favoriete nummers evah.
Wat ik dan eigenlijk nog het leukste vind is om dat lijstje te vergelijken met mijn versies van 2016, 2017 en 2018.
Deze nummers stonden vorig jaar ook al in mijn Top 2000.
Annie – Heartbeat
Arcade Fire – Neighborhood #1 (Tunnels)
Bonnie ‘Prince’ Billy – Nomadic Revery (All Around)
Cocteau Twins – Fifty-Fifty Clown
Depeche Mode – Enjoy The Silence
dEUS – Nothing Really Ends
Dolly Parton – I Will Always Love You
Enya – Orinoco Flow (Sail Away)
Gorki – Mia
Joanna Newsom – Emily
Joy Division – Love Will Tear Us Apart
Kate Bush – Hounds of Love
Kraftwerk – Computer World
Michael Jackson – Billie Jean
My Bloody Valentine – To Here Knows When
Nirvana – All Apologies
Prince – When Doves Cry
Radiohead – Everything In Its Right Place
Sufjan Stevens – Impossible Soul
Talk Talk – I Believe In You
Talking Heads – Once In A Lifetime
The Beach Boys – God Only Knows
The Smiths – This Charming Man
Van Morrison – Into The Mystic
Zelfde artiest, ander nummer
Er zijn ook artiesten die er weer in staan, maar dan met een ander nummer. Hieronder staat tussen haakjes het nummer dat ze in mijn lijstje van vorig jaar hadden. Opvallend is dat ik bij Belle and Sebastian weer terug ben gegaan naar het nummer dat ik in 2016 koos.
Belle and Sebastian – The State I Am In (The Boy With The Arab Strap)
David Bowie – Blackstar (Changes)
Leonard Cohen – Everybody Knows (Hallelujah)
New Order – Temptation (Blue Monday)
Nieuwe nummers
Er zijn ook nieuwe nummers ten opzichte van vorig jaar, waarvan er twee er daarvoor eerder wel in stonden. Zowel Robyn als William Onyeabor stonden in mijn lijst van 2016.
Future Islands – Vireo’s Eye
Kanye West – All Of The Lights
Marvin Gaye – What’s Going On
Robyn – Dancing On My Own
Roosbeef – Raak mij aan
Susanne Sundfør – Slowly
William Onyeabor – When The Going Is Smooth & Good
Mijn vriendin en ik vierden deze zomer drie weken vakantie in Spanje. We vlogen op Barcelona, huurden een auto, een maakten een road trip van zo’n 3.000 kilometer door de Spaanse (en Franse) Pyreneeën via Vic, Figueres, Perpignan, San Sebastian, Bilbao en Zaragoza.
In plaats van een verhaaltje over het hotel met dat beste uitzicht (Casa Rural Ametzola, leuk dat je het vraagt) leek het me aardig om eens iets te vertellen over de data van mijn vakantie. Wat ik tegenkwam. Wat ik zelf heb gemaakt. En wat ik ermee heb gedaan.
Laten we beginnen met geld. Mijn vriendin en ik zijn walgelijk efficiënt en houden alles bij in spreadsheets. We weten precies hoeveel we kwijt waren bij de meeste van onze vakanties.
Maar als je wilt vergelijken zegt een totaalbedrag weinig. De beste manier om de prijs van vakanties te vergelijken is daarom door de te kijken naar hoeveel je gemiddeld per persoon per dag uitgeeft.
Voor deze vakantie was dat €105. Vooral de autohuur was een kostenpost: €20 per persoon per dag, en dan heb je nog geen benzine. Maar vergeleken met andere landen was Spanje wel lekker goedkoop: in Duitsland en Denemarken waren we in 2017 per persoon €120 kwijt, en toen hadden we niet eens een vlucht.
Onze goedkoopste vakantie ooit was een lange reis van drie maanden door Zuid-Oost Azië in 2013. Toen was het dagtarief €54. De lange duur (80 dagen) drukt natuurlijk de kosten. Op onze recente lange reis naar Zuid-Amerika waren we €78 per dag kwijt.
Van de ‘normale’ vakanties was de goedkoopste naar Myanmar, toen we €100 kwijt waren. En de helft daarvan ging op aan de vlucht. Als je geen vliegschaamte hebt zoek je dus een goedkoop land én een goedkope vlucht.
Een hele andere vorm van data is de navigatie. Sinds 2017 kun je in alle EU-landen roamen, en dus ook Google Maps gebruiken.
Google Maps is het beste voorbeeld van hoe data ons leven heeft veranderd. Want hoe vond je de weg vòòrdat je een smartphone had?
Maps laat prachtig de mogelijkheden van data zien: omdat iedereen de app realtime gebruikt kan de app zien of er ergens file staat, en omrijdsuggesties geven. Met de recensies weet je in welk restaurant ze goede maaltijden serveren, en of ze open zijn. Door Streetview kun je van tevoren zien of er een beetje fatsoenlijk te parkeren valt in dat leuke bergdorpje.
Maar Maps toont óók de tekortkomingen van algoritmes en kunstmatige intelligentie. En waarom we niet blindelings moeten vertrouwen op het oordeel van een machine.
Want die filemeldingen in Spanje waren vaak hilarisch slecht op de bergweggetjes. Mijn vriendin en ik maakten er een sport van om elke keer dat Maps een ‘rode route’ liet zien (en er dus file stond) de meest belachelijke klaagzangen te maken over de niet-bestaande files. Want wij kunnen prima inschatten dat zo’n door Google voorspelde file flauwekul is. En Google kan dat, ondanks de miljarden aan investeringen in kunstmatige intelligentie, nog steeds niet altijd.
Ook raar: dat Maps niet snapt dat auto’s kunnen draaien. De app stuurt je soms de meest omslachtige routes op. Als je een U-bocht maakt en de andere kant op rijdt kan dat zomaar tien minuten reistijd schelen.
En dan heb ik het nog niet over de zanderige wandelpaadjes die Maps plotseling aanziet voor provinciale wegen.
Ergo: je moet er als mens nog steeds goed bij blijven en je eigen oordeel gebruiken.
We moeten dus niet alles aan Google overlaten. Maps bood ook weinig uitkomst toen we dinosaurus-pootafdrukken wilden gaan bekijken in de Spaanse bergen. Er zou ergens een voetpad zijn, maar dat konden we niet vinden. Het resultaat was dat we in de bosjes terecht kwamen tot we opeens 50 meter boven ons iets zagen: de afdrukken én de bijbehorende houten promenade.
Om dit te voorkomen is een van mijn andere vakantiehobby’s het bewerken van OpenStreetMap (OSM), de gratis open kaartendienst. Op vakantie gebruik ik de gratis app maps.me (iOS én Android). Je kan dan delen van OSM downloaden en offline gebruiken. Zo kun je overal ter wereld de weg vinden, zonder dat je roaming nodig hebt of een buitenlands simkaartje.
De kaarten van OSM zijn vaak echt beter als het gaat om wandelpaden of afgelegen weggetjes. Toen we eerder dit jaar in Ecuador de Quilotoa-loop wandelden was OSM en maps.me echt een zegen: de routebeschrijvingen waren nogal vaag, maar doordat eerdere wandelaars de routes op OSM hadden gezet kon je alles tóch goed volgen.
Zelf bijdrages doen aan OSM is makkelijk, want voor zowel iOS als Android zijn apps beschikbaar, zodat je op reis hotels of restaurants kan toevoegen, of zelfs hele wegen. Voor de simpele bewerkingen gebruik ik Go Map!!. Wegen en paden trace ik met Trails.
Foto’s zijn ook data. We maakten samen zo’n 2.500 foto’s en140 filmpjes. Samen goed voor bijna 12 gigabyte aan data.
Een deel van die foto’s zijn van kunstobjecten in musea. Behalve de kunst fotografeer ik ook altijd de bordjes die er naast hangen. Zo kan ik over tien jaar nog steeds zien van wie een schilderij was dat ik mooi vond. Maar het heeft ook als voordeel dat ik die data kan gebruiken om Wikipedia en Wikidata aan te vullen.
Het is helemaal geweldig als er inventarisnummers op die bordjes staan, want zo zijn ze in Wikidata te koppelen aan andere catalogi.
Het enige nadeel is hoeveel tijd het kost. Er is nu een Wikidata-item voor dit bizarre rotondekunstwerk dat we in Spanje tegenkwamen, en 13 foto’s op Wikimedia Commons. Maar daar ben ik dan ook weer makkelijk een half uur aan kwijt. En ik heb niet alleen foto’s van de kunst van déze vakantie maar ook nog een wachtlijst van alle vakanties tot diep in het vorige decennium.
Browsers kunnen steeds meer wat tot nu toe alleen apps konden. Sites kunnen bijvoorbeeld ook werken als je geen internet hebt. Probeer het maar eens. Ga naar Trivago, zet je wifi of 4G uit en herlaad de pagina. Veel plezier.
Ook met CSS (dat de visuele stijl aan een pagina geeft) kun je steeds meer. Met Houdini kun zelf nieuwe CSS-mogelijkheden programmeren, zodat websites visueel nog veel toffer kunnen worden. Nog een beetje toekomstmuziek, want lang niet alle browsers ondersteunen Houdini.
Ontwerpers opgelet: wat wel al kan in (bijna) alle browsers is gebruik maken van CSS Grid. Je kunt dan eindelijk fatsoenlijke tijdschrift-achtige layouts met rijen en kolommen maken in een webpagina zonder dat ontwikkelaars lelijke hacks moeten gebruiken.
Ik bouw al jaren statische sites die niet afhankelijk zijn van een CMS en daarom zowel veilig als snel zijn. Maar sinds deze conferentie weet ik dat die methode een naam heeft: JAMstack.
Begin 2019 reisde ik samen met mijn vriendin twee maanden door Bolivia, Peru, Ecuador en Spanje. Elke twee weken schreef ik een reisverslag voor De Circulaire, mijn nieuwsbrief. Dit artikel is een compilatie van al die verslagen.
Onze reis begon in de grootste stad van Bolivia: Santa Cruz. We begonnen daar omdat het op slechts 400 meter hoogte ligt. Hoogteziekte kan echt een probleem zijn, en aangezien veel delen van Bolivia op meer dan 4000 meter hoogte liggen is het beter om het rustig op te bouwen. Iberia vloog echter niet met een overstap vanaf Amsterdam naar Santa Cruz, dus besloten we nog een paar dagen in Madrid door te brengen. Ook geen straf. We hadden zelfs tijd voor een dagtripje naar Toledo, maar daar hing een klein beetje mist.
Santa Cruz was verder een beetje saai, afgezien van de dierentuin. Daarna zijn we met een trufi (een soort van kruising tussen een minibusje en een SUV) op 31 december naar Samaipata gegaan, een mooi dorpje op de weg naar Sucre. Heel Santa Cruz doet dat ook, dus het was moeilijk om een hotel te vinden voor oudejaarsavond. Onze enige optie was een ‘ecolodge’, die bestond uit een vies huisje 3 kilometer buiten het centrum zonder stromend water en elektriciteit. Op de vloer lagen dode vlinders, op het toilet zaten grote spinnen. Gelukkig was het maar voor één nacht.
Daarna twee nachten in een heel leuk guesthouse gezeten bij mensen thuis. Een mooie trekking gemaakt in het Amborópark, naar de archeologische plek El Fuerte geweest en naar een mini-dierentuin geweest met aapjes en neusberen.
Vanuit Samaipata gingen we met de nachtbus naar Sucre. Onderweg moest nog een onderdeel worden vervangen. In Sucre zaten we in een heel fijn hotel met veel andere reizigers en volgden een paar dagen een uitstekende een-op-een cursus Spaans.
De volgende stop was Potosí, de hoogste stad ter wereld op 4.100 meter.
Potosí is vooral bekend vanwege de Cerro Rico, de berg waar tin en zilver uit word gehaald. We hadden een tour door de mijn kunnen doen, maar lichte claustrofobie (ondergetekende) en astma (mijn vriendin) weerhield ons ervan. We hebben in plaats daarvan een rondleiding gehad door het Casa National de Dinero (“De Munt”, in goed Nederlands) wat ook heel leuk was. Ook heel leuk: onze AirBnB. Helaas zat die wel boven een karaokeclub. Gelukkig hield het valse gezang op na 1 uur ‘s nachts.
De volgende stop was Tupiza, dicht bij de grens met Argentinië. Vanaf daar zouden we onze vierdaagse tour naar de zoutvlaktes van Uyuni gaan maken, wellicht de belangrijkste attractie van Bolivia.
We verbleven in Hotel Butch Cassidy (men zegt dat hij en de Sundance Kid hier in de buurt zijn omgelegd). Het hotel was heerlijk, maar helaas was er een groot folkfestival in de buurt dat tot 4 uur ‘s nachts doorging; een half uur later begonnen de werklui op de bovenste verdieping aan de uitbreiding van het hotel.In Tupiza deden we ook nog een klein tourtje. Tot onze verrassing bleek onze gids dezelfde jongen te zijn die ons had ingecheckt in het hotel. Een kleine wereld!
Ons verblijf in Tupiza was de opmaat tot het voorlopige hoogtepunt van deze reis: de vierdaagse tour naar de zoutvlaktes van Uyuni.
Die zoutvlaktes zouden we pas zien op de laatste dag. Eerst zouden we drie dagen hebben met prachtige landschappen en lama’s, urenlang rijdend over hobbelige weggetjes in een landcruiser.
De eerste twee dagen verliepen heel voorspoedig. De enige andere reisgenoot in onze auto was Steve, een stevige Brit van in de vijftig, vol met mystieke tatoeages. Hij was al vier jaar aan het reizen. Hij was veel in Nepal en India geweest, en liep alle mogelijke caminos in Spanje en Portugal richting Santiago de Compostella. Onze guide en chauffeur was Santos, een kleine schriele Boliviano die wat tanden miste door het onophoudelijk kauwen op cocabladeren. Het gezelschap werd compleet gemaakt door Sonia, de goedlachse kok met sproetjes.
We waren niet de enige auto van Tupiza Tours. De andere auto werd bestuurd door een man die óók Santos heette. In die auto zaten vier mensen: de Argentijnse Marcella, de Spaanse Mònica en het Franse stel Laurent en Héloïse.
Er waren veel hoogtepunten op die eerste twee dagen: de lamaboerderij, rode meren (van het ijzer) vol met flamingo’s en vooral de natuurlijke geisers in een landschap dat soms wel op een andere planeet leek.
De derde dag verliep wat minder voorspoedig: we waren nog niet eens een half uur weg uit het dorpje toen de auto van de andere Santos stil langs de weg stond. Beide achterwielen stonden volledig schuin. Er was maar één conclusie mogelijk: de complete achteras was gebroken. De auto kon onmogelijk verder.
Vervolgens moesten we wachten op een andere auto. In de tussentijd konden we verpozen in een hostel in de buurt waar een oud toiletvrouwtje zonder tanden met een looprek haar 2 Boliviano’s incasseerde.
Na vijf uur wachten was er eindelijk een andere auto. De route moest een flink stuk worden ingekort, maar gelukkig zagen we nog wel een aantal bizarre rotsformaties.
Helaas was de ellende nog niet over, want we kwamen terecht in het afschuwelijke Hotel ‘Pato Donald’ (Oom Donald). Op de lakens zaten haren en oranje vlekken, bij de naar poep stinkende wc’s kon je uitglijden over een rotte banaan en de hele sfeer had griezelig veel weg van het hotel in ‘The Shining’. Tot overmaat van ramp had onze kok (die verder alleen maar fantastisch had gekookt) suiker in de spaghettisaus gedaan.
Gelukkig konden we de volgende dag naar de Salar de Uyuni, een zoutvlakte van meer dan 10.000 vierkante kilometer. We hadden geluk, want het had geregend, waardoor de vlakte op een gigantische spiegel leek.
Heel populair in de Salar is het om gekke perspectief-foto’s te maken, omdat je de horizon zo goed kan zien. Van te voren dacht ik natuurlijk: ‘aan die onzin ga ik niet meedoen’, om vervolgens op de Salar aan alle onzin mee te doen.
Na vier dagen tour werden we afgezet in het stadje Uyuni, dat dicht bij de Salar ligt. We wisten al dat er in Uyuni helemaal niks te doen viel, dus we hadden maar één nacht in een hotel geboekt om een beetje bij te komen. Maar toen we eenmaal hadden ingecheckt en even rondliepen door het stadje bedachten we ons opeens iets. Er gaan alleen maar nachtbussen naar La Paz, en dat zou betekenen dat we niet alleen de huidige dag zouden moeten doorbrengen in Uyuni, maar ook de volgende dag tot laat in de avond. Wat gaan we in vredesnaam doen in dat stadje, dat alleen bestaat uit deprimerende pizzarestaurants voor toeristen?
Dus deden we iets extreems decadents: we hebben heel fijn gedoucht in ons hotel, betaald, en toen zijn we dezelfde avond nog vertrokken met de nachtbus naar La Paz. Slopend (want tijdens de tour hadden we ook niet veel geslapen) maar heel fijn. Wat waren we blij toen we in La Paz aankwamen.
La Paz is officieel niet de hoofdstad van Bolivia (dat is Sucre), maar het is wel het kloppend hart van het land waar de regering zetelt. La Paz is gebouwd in een dal in het midden van hoge bergen. In die hoge bergen ligt een stad die nog groter is dan La Paz: El Alto. De beide steden zijn volledig met elkaar vergroeid. Omdat het verkeer altijd vaststaat en het onmogelijk is om in die steile bergen een metro te bouwen hebben ze voor een interessante manier van openbaar vervoer gekozen: een systeem van zo’n tien kabelbaan-lijnen die dwars over de stad zijn aangelegd op hoge palen.
La Paz had behalve een aantal interessante musea ook nog een trekpleister in de vorm van het Cholita worstelen: Boliviaanse dames die, volledig in traditionele kledij met bolhoed, met elkaar op de vuist gaan. Het was een spektakelstuk waar ook mannen uitgedost als vliegen (!) en ‘El Lobo’ (de wolf) het moesten opnemen tegen een dozijn cholita’s en andere worstelaars.
Zo’n zestig kilometer buiten de stad ligt een van de belangrijkste archeologische plaatsen van het land: Tiwanaku, met de beroemde zonnepoort. Als je dat ziet is het eerste dat je denkt: Inca’s. Maar deze beschaving was minstens duizend jaar ouder. Wat ik niet wist is dat de Inca’s dezelfde methode hanteerden als de Romeinen in Europa. Ze waren heel goed in het opnemen van tientallen andere beschavingen in het precolumbiaanse Latijns-Amerika en vervolgens hun goden, gebruiken en mythologie overnemen. Net zoals de Romeinen dat deden met de Grieken en de Egyptenaren. De Inca’s hebben eigenlijk maar relatief kort hun hoogtepunt gehad: van ruwweg het begin van de vijftiende eeuw tot in 1526 de Spanjaarden onder leiding van Francisco Pizarro in Panama aankwamen. Binnen vijftig jaar was het wel gedaan met de Inca’s.
Voordat we definitief Bolivia verlieten maakten we nog één stop. Op de grens tussen Peru en Bolivia ligt het Titicacameer, meer dan 3.800 meter boven de zeespiegel en daarmee het hoogste meer ter wereld. In dat meer ligt het prachtige Isla del Sol, een oase van rust, ezeltjes (er is geen autoverkeer) en een gigantische steile trap van een miljoen treden die we helaas eerst mét backpack moesten beklimmen voordat we ons hotel bereikten. Maar zoals je op de foto kon zien was het dat allemaal waard, want dat was het uitzicht vanuit zo’n beetje alle hooggelegen delen van het eiland.
Daarna reden we met een nachtbus naar de Inca-hoofdstad van Peru: Cusco (of Cuzco, of Qosqo, ze veranderen de spelling ongeveer elk decennium). De bekendste Inca-ruïnes, waaronder Machu Picchu, liggen allemaal in de buurt van deze middelgrote stad.
Peru en Bolivia lijken op elkaar, maar zijn toch beduidend anders. Het eerste dat opvalt voor ons gierige Hollanders is de prijs: alles in Peru is twee keer zo duur. Daar staat wel tegenover dat in Peru alles nét iets rijker en moderner is. Helaas ook wel wat toeristischer: het centrale plein van Cusco kun je niet overlopen zonder minstens twintig keer te worden verleid om een massage te nemen, een tour naar Machu Picchu te boeken of in een restaurant te gaan eten.
Wel heel fijn is het eten: na bijna vier weken Bolivia was ik wel echt hélemaal klaar met de eindeloze borden rijst met een gekookte aardappel en een milanesa, een soort schnitzel. De keuken van Peru is veel gevarieerder en kent een grotere rijkdom aan ingrediënten.
Peru is veel toeristischer dan Bolivia, maar minder dan ik dacht. Peru heeft namelijk slechts vier miljoen bezoekers per jaar. Om dat in verhouding te brengen: dat is minder dan Albanië (4,1), Kazachstan (4,6) en Bulgarije (7,1). Bolivia heeft er nog veel minder: iets minder dan een miljoen. Er gaan elk jaar meer mensen naar het Anne Frank huis (1,2 miljoen) dan naar het hele land Bolivia. In Machu Picchu komen elk jaar nét iets meer bezoekers dan aan dat kleine grachtenpandje aan de Prinsengracht in Amsterdam: 1,4 miljoen.
En ja, in Machu Picchu zijn we natuurlijk ook geweest. Helaas deed dat wel wat pijn in de portemonnee. Per persoon ben je minimaal $200 kwijt, en dan heb je nog geen gids, overnachting of maaltijd.
Waarom is dat zo duur? Entree tot de plek zelf valt nog mee: $38. Een flinke som, maar gezien de omvang van de locatie en het onderhoud dat er moet gebeuren niet onredelijk.
Nee, wat het vooral zo duur maakt is de fucking trein. Elk bezoek aan Machu Picchu begint bij het stadje dat aan de voet van de Inca-ruïne ligt: Aguas Calientes, ook wel bekend als Machu Picchu pueblo. Naar het dorpje gaan geen wegen, maar er is wel een treinstation. En daar zit ‘m de kneep: het goedkoopste retourtje van Cusco naar Aguas Calientes kost minimaal $140. Voor dat geld mag je eerst twee uur in een bus zitten (PeruRail noemt dat heel eufemistisch een ‘bimodal service’) van Cusco naar het station van Ollantaytambo. Met een willekeurige collectivo vanuit Cusco zou je dat hoogstens een euro of vijf kosten. Daarna zit je slechts 90 minuten in een boemeltreintje op enkelspoor naar het station van Aguas Calientes.
Het probleem is dat de Peruaanse overheid aan het eind van de vorige eeuw de route heeft geprivatiseerd en uitbesteed aan twee private bedrijven: IncaRail en PeruRail. Samen hebben ze het duopolie op de enige manier om bij Machu Picchu te komen, en kunnen ze dus vragen wat ze willen. De enige twee alternatieven zijn een trekking zoals de Inca Trail (dan ben je vier dagen aan het wandelen) of een idiote route waarbij je eerst 6 uur in een busje zit, om vervolgens te worden gedropt bij het treinstation van een energiecentrale waarna je 2 uur langs het spoor kan lopen of een treinkaartje kan kopen voor $25.
Als je dan eenmaal in Aguas Calientes bent moet je twintig minuten met de bus naar de ruïne toe (of twee uur lopen), en voor dat retourtje betaal je $24.
Maar goed, als je eenmaal bent bekomen van al die pijn aan je aars is het natuurlijk een prachtige ervaring. Het verhaal achter Machu Picchu is interessant: het is een van de weinige plekken in Peru die niet door de Spanjaarden is geplunderd, omdat het op zo’n afgelegen locatie ligt. In 1911 herontdekte de Amerikaanse Yale-docent Hiram Bingham de plek met de hulp van een lokaal 11-jarig jongetje. Er zijn nog veel meer grote Inca-ruïnes rond Machu Picchu. Het nabijgelegen Choquequirao schijnt bijvoorbeeld net zo indrukwekkend te zijn, maar is alleen te bereiken via een zware trekking van 2 dagen, en niet via, zeg, een trein waar je $140 voor moet uitgeven. Het verhaal gaat dat er in de toekomst een kabelbaan naar zal worden aangelegd.
De ruïnes zijn indrukwekkend, maar wat Machu Picchu onderscheidt van de andere Inca-ruïnes (die wellicht net zo mooi zijn) is de locatie. Midden op een plateau op een bergtop, met in de ochtend een mysterieuze mist die over de plek valt. Op de achtergrond zie je de hele tijd de imposante bergtop van Huayna Picchu (die je kan beklimmen als je echt heel stoer bent).
Na bijna een week in Cusco en omgeving te hebben gezeten reisden we verder naar Arequipa, de tweede stad van Peru. Eigenlijk was dat best een verademing: de stad is levendig en druk, maar lang niet zo toeristisch (en prijzig) als Cusco.
Vanuit Arequipa deden we een tour door de Colca Canyon, een van de diepste kloven ter wereld en een plek waar je condors kan spotten. We wilden eigenlijk het liefste een trekking maken, maar door het regenseizoen werd het toch vooral een tour met een busje. Het was desondanks prachtig, want er is genoeg te zien rondom de Colca-vallei. We bezochten onder andere een kerk waar de voorbereidingen van het Katholieke feest Maria-Lichtmis in volle gang waren. Er werd een Mariabeeld aangekleed voor een processie en vrouwen werden met dat zware beeld op hun rug geaaid (!) voor goede vruchtbaarheid. Het Christendom en de traditionele gebruiken lopen hier dwars door elkaar.
Verder hebben we gemountainbiked én inderdaad een aantal condors gezien. Wel van ver hoor, als je ze van dichtbij wilt zien kun je beter naar de dierentuin.
Daarna door naar Paracas, een klein badplaatsje in de buurt van Lima. Dat was fucking verschrikkelijk. Okay, het was niet zo erg als het dorp Uyuni in Bolivia, maar uitsluitend toeristenrestaurants, stoffige zandweggetjes en heel veel blaffende honden is geen feest.
Gelukkig konden we wel een boottochtje maken naar de Islas Ballistas, ook wel eufemistisch bekend als de ‘poor mans Galapagos’. Onderweg naar het eiland stopten we kort bij de candelabra, een rotstekening van 180 meter hoog. Het lijkt een beetje op -maar is niet gerelateerd aan- de Nazca-lijnen. Niemand weet wie het ding ooit heeft gemaakt en hoe oud het is, maar indrukwekkend is het zeker.
Daarna waren we bij de eilandjes. Helaas mag je niet aanmeren, maar de boot komt heel dichtbij dus kun je goed kijken naar alle bijzondere vogels en zeeleeuwen. De rotsen zitten helemaal vol met vogelpoep, een bijzonder vruchtbaar spulletje dat elke zeven jaar wordt geoogst en verkocht voor goed geld. De kolonie zeeleeuwen maakt ondertussen een afgrijselijk kabaal. Heeft u de dino’s wel eens horen brullen in Jurassic Park? Juist, zo klinken zeeleeuwen dus.
Paracas konden we na twee nachten gelukkig ‘s ochtends vroeg ontvluchten met een kort ritje naar de hoofdstad van Peru: Lima. Lima is gigantisch, en een stuk moderner en Amerikaanser in vergelijking met andere Latijns-Amerikaanse steden waar we zijn geweest, zoals La Paz en Arequipa.
We bezochten het Museum Larco, met voornamelijk Inca en pre-Inca kunst. Het was zonder twijfel het beste museum dat we op reis hebben gezien. Alle stukken waren in topconditie (een beetje griezelig goed misschien zelfs wel), uitstekend geëxposeerd, en voorzien van goed leesbare informatie in niet minder dan acht talen.
We wilden op reis één keer splurgen in een goed restaurant. Dat kon bij Astrid & Gastón, het eerste restaurant van Gastón Acurio, zeg maar de Jonnie Boer of Sergio Herman van Peru. We namen het proefmenu van 15(!) gangen en kregen vooral heel veel vis en vlees, op typisch Peruaanse wijze bereid. Vooral het vlees en het broodmandje met smeersels (gerookte tomaat met anijs) waren subliem. Ik denk dat het nét niet een ster zou kunnen krijgen bij de Michelin, daarvoor waren er soms iets te veel smaken op het bord en de desserts waren matig. Voor zo’n $150 per persoon verwacht je toch nét iets beters. Maar desondanks: heerlijk.
Via Quito (de hoofdstad van Ecuador) vlogen we naar de Galapagos-eilanden. Dat was niet gepland, want in mijn hoofd waren de eilanden belachelijk duur, en kon je er alleen rondreizen met een krankzinnig dure cruise van minstens 3000 dollar.
Maar dat bleek flauwekul. Je kan prima zelfstandig rondreizen op de Galapagos. En dat kan zelfs voor minder dan $100 per dag.
Alles veranderde toen we in Cusco Martin tegenkwamen, een Britse wandelaar die zonder cruise en on the cheap de Galapagos had gedaan en ons ervan overtuigde dat wij het ook moesten doen. Martin was tevens de dierenarts van de vele katten van Stanley Kubrick en moest ze regelmatig behandelen. Er was dan meestal niet zo veel aan de hand, want Kubrick was een notoire hypochonder (ook voor zijn huisdieren).
Die twee dingen hebben verder niks met elkaar te maken, maar u snapt dat ik die anekdote niet onvermeld kon laten.
Ondanks dat de Galapagos betaalbaar bleken te zijn, zijn ze niet goedkoop. We betaalden zo’n $500 per persoon voor de vluchten, en dan nog $120 voor entree en visa. Er zijn overigens geen wachtlijsten: er is een beperkt aantal dagelijkse vluchten (die in het hoogseizoen vast snel vol raken), maar wij konden gewoon een week van tevoren boeken.
Alles op het eiland is duur, want er wordt heel weinig op de Galapagos zelf geproduceerd en dus wordt het overgrote deel geïmporteerd. Voor dezelfde fles wijn die in de Albert Heijn €5 kost betaal je in de supermarkt makkelijk $25. En zelfs voor een simpele hamburger met frietjes betaal je al snel $15.
Wel duur, maar niet onoverkomelijk. Want als je eenmaal op de eilanden bent kun je makkelijk zelf natuurschoon in de buurt bekijken (gratis) of dagtripjes doen (betaalbaar). Op een gegeven moment ontdek je wat goedkoop is in de supermarkt (in ons hotel waren op een avond drie koppels pasta met tonijn aan het eten). In totaal hebben we hier een week gezeten en waren we per persoon zo’n $500 kwijt.
En dat was het allemaal heel erg waard, want de Galapagos zijn een van de meest bijzondere plekken waar ik ooit ben geweest. Pas in de zestiende eeuw werd de eilandengroep voor het eerst permanent bewoond, waardoor de natuur hier volledig haar gang kon gaan en er vele soorten evolueerden die alleen hier voorkomen. Je kunt je heel goed voorstellen waarom Darwin juist hier zijn inspiratie kreeg voor zijn evolutietheorie.
Omdat de mens pas heel recent voorkomt op de eilanden zijn de dieren totaal niet schuw. Zeeleeuwen liggen letterlijk op bankjes te chillen bij de haven en zeeleguanen steken zo de straat over. Je hoeft maar te gaan snorkelen bij een strand op loopafstand van je hotel en je ziet scholen kleurige vissen en rifhaaien.
Het grootste deel van de week zaten we in Puerto Ayora op het eiland Santa Cruz, de grootste stad van de archipel. We wilden ook twee dagen op het eiland San Cristobal zitten, maar door een domme fout van de rederij kwamen we terecht op de verkeerde boot, naar het eiland Isabela. Niks mis mee, want ook prachtig, maar wel een beetje sneu voor het geboekte hotel op het andere eiland.
We hebben er het beste van gemaakt, want op Isabela maakten we een prachtige bootexcursie naar een stuk zee met lavasteen-eilanden. We konden snorkelen tussen de pinguïns, haaien, kreeften en zeeschildpadden.
Na een week vlogen we terug naar Quito, waar we de textielmarkt van Otavalo bezochten. Daarna gingen we door naar de Quilotoa-loop. Dat is een gebied in het midden van Ecuador waar je mooi kunt wandelen.
De Quilotoa-loop bestaat uit drie routes die je kan lopen in evenveel dagen. De instructies die je van je hotel meekrijgt zijn verre van duidelijk, dus de (soms aanwezige) routebordjes, een (offline) kaart op je telefoon en hulp van mede-wandelaars en de lokale bevolking is onontbeerlijk. Een beetje een avontuur dus.
Maar het is ook een toeristentrekpleister in de dop. Alles lijkt klaar te zijn voor een enorme toestroom van toeristen, maar heel toeristisch is het nog nét niet. De hotels zijn goedkoop, uitstekend en zowel het ontbijt én diner is inbegrepen in de (lage) kamerprijs.
Wij deden twee van de drie dagen. Of beter gezegd: mijn vriendin deed dat. Ik was al een beetje ziekig, en na de eerste dag zo compleet gesloopt dat ik de tweede dag per taxi deed. Dat was verstandig, want het parcours op de laatste dag was heel zwaar, zeker in combinatie met de gebrekkige instructies. De ‘steep sandy slope’ met slippend zand waar mijn vriendin met gevaar voor eigen leven en érg veel moeite omhoog klom bleek bovenop de berg naast een veel makkelijker route te liggen.
Mijn taxiritje was iets makkelijker. Bovendien bleek de chauffeur verkiesbaar te zijn in de lokale gemeenteraad én hij reed me rond in zijn eigen campagnewagen, volgeplakt met foto’s van zichzelf en een megafoon. Om de tien minuten stopte hij om passanten erop te wijzen dat ze op hem moesten stemmen (“Vota por mí! Lista cinco!”).
Na de Quilotoa-loop gingen we terug naar Quito om daar nog een paar dagen door te brengen. Van de grote Zuid-Amerikaanse steden die we bezochten vond ik Quito het leukst. De stad is gigantisch (meer dan 2,5 miljoen mensen) maar minder heftig verdeeld in rijk en arm zoals Lima maar ook weer niet zo armoedig als La Paz. Er is overal activiteit, en het oude centrum is erg mooi, met koloniale gebouwen. Sinds 1978 staat Quito op de UNESCO werelderfgoedlijst.
In Quito gingen we met de TelefériQo (kabelbaan) naar de top van een heuvel in de buurt van de Pichincha vulkaan. In het centrum bezochten we een aantal van de beste musea van heel Zuid-Amerika. Na een paar dagen snapten we zelfs het supergoedkope ($0,25 cent per ritje) en uitgebreide bussysteem.
Iets minder leuk was de gratis wandeltour die we wilden doen. Eerst was er een dame die de naam van het bedrijf dat de tour organiseerde op haar arm had getatoeëerd. Ze vertelde dat ze ‘pas twee jaar oud was’ omdat ze pas zo kort bij het bedrijf werkte. Vervolgens moesten we allemaal met elkaar knuffelen. Ze vertelde over de ‘bijzondere hoge energie’ die van onze gids zou komen. De gids zelf wilde ‘wel vijf uur gaan wandelen’. Toen hij vervolgens iedereen verplichtte om met een willekeurige taxichauffeur op de foto te gaan besloten we de benen te nemen. We zullen wel niet de juiste chakra’s hebben gehad voor deze rondleiding.
De laatste dag in Zuid-Amerika bezochten we het huis en de “kapel van de mensheid” van schilder Oswaldo Guayasamín (1919 – 1999). Guayasamín is een van de bekendste Latijns-Amerikaanse schilders. Zijn werken bestaan voornamelijk uit portretten, een beetje in de late stijl van Picasso. De “kapel van de mensheid” was zijn zwanenzang: een gigantisch gebouw met metershoge doeken die als een tempel voor de mensheid moeten dienen. Want als er zoveel kerken en tempels zijn voor bovennatuurlijke wezens, waarom is er dan geen voor de mensheid? Zeer indrukwekkend en ontroerend.
Vanaf Quito vlogen we niet direct terug naar Schiphol. Eerst brachten we nog vijf dagen door bij goede vrienden in het piepkleine Polopos, een Spaans dorpje op anderhalf uur rijden van Granada. De reis ging niet helemaal vlekkeloos, maar dat is een verhaal wat je beter even hier kunt lezen.
Andalusië, en dan specifiek de Sierra Nevada en Alpujarras zijn naar mijn mening een van de mooiste landschappen van Europa. Je hoeft maar een willekeurig bergweggetje in te slaan of je ziet bergen bedekt met sneeuw, olijfbomen en ergens in de verte de zee. De perfecte plek dus om nog paar dagen te acclimatiseren voor we naar de hectiek van alledag zouden terugkeren.
Heel tof was dat we in een dorpje in de buurt van Granada koffie konden drinken met Steve, een Britse man met wie we in Bolivia de Uyuni-tour hadden gedaan. Hij was bezig met een pelgrimstocht naar Santiago de Compostella, en slechts anderhalf uur van ons verwijderd.
De laatste dag bezochten we het Picasso-museum in Malaga en hebben we heel uitgebreid het vliegveld van de stad kunnen bewonderen, want we hadden twee uur vertraging. Even na 2 uur ’s nachts hadden we eindelijk onze koffers op Schiphol en nét de nachttrein gemist. We namen een hele dure taxi en mijn eerste reis in Nederland werd ingeluid met een Tesla die met 140 kilometer per uur over de ring A10 naar huis reed.
Bedankt voor het lezen van dit reisverslag! Heb je zelf nog reistips? Laat ze achter in de comments. Om af te sluiten nog mijn beste tips voor als je zelf op reis wilt in Bolivia, Peru of Ecuador.
Leer Spaans! Doe een cursus Spaans als je eenmaal in Zuid-Amerika bent. In Peru en Ecuador spreken mensen een beetje Engels, in Bolivia bijna niet. Zelfs een paar dagen privéles helpen al enorm. Sucre en Cusco zijn populaire plekken waar je (goedkoop) les kunt krijgen. Bovendien spreken Zuid-Amerikanen veel rustiger en duidelijker Spaans dan in Spanje. Het is wonderbaarlijk hoe snel je zo’n taal oppikt als je het de hele tijd moet spreken.
Als je weinig tijd hebt (2 tot 3 weken), ga dan alleen naar Ecuador. Het is goed bereisbaar (want niet al te groot), er zijn hele diverse bezienswaardigheden, het eten is acceptabel en de mensen spreken een beetje Engels. En de Galapagos zijn uniek.
Met meer tijd zou ik (ook) Bolivia doen. Je hebt dan wel minimaal drie weken voor alleen Bolivia nodig, omdat het land groter is en het bussysteem wat Spartaanser. De Salar de Uyuni moet je sowieso bezoeken als je in Bolivia bent.
Peru zou ik onderaan het lijstje zetten. Het is mooi, maar zeker in Cusco heb je het gevoel dat je een wandelende zak met geld bent. Het noorden van Peru schijnt minder toeristisch te zijn, maar daar zijn we helaas niet geweest.
Stel je voor: je vliegt van Quito (in Ecuador) naar Málaga (in Spanje) via Madrid. Hoeveel tijd heb je nodig om over te stappen op Madrid, een van de grootste vliegvelden van Europa?
55 minuten, dat leek vliegtuigmaatschappij Iberia voldoende. Als je een ticket boekt van Quito naar Málaga via de site van Iberia is dat de officiële ‘layover’ voor het wisselen van gate.
Mijn vriendin en ik vonden dat wat kort. Maar het was de enige betaalbare vlucht die we konden boeken. Voor de zekerheid vroegen we het na op onze heenweg. Geen enkel probleem, verzekerde een Iberia-medewerker ons. En er gingen ‘dagelijks toch heel veel vluchten van Madrid naar Málaga’. Dat laatste vonden we iets minder geruststellend.
Toen kwam de vlucht. Natuurlijk had onze vlucht vanaf Quito vertraging. In Madrid zouden we iets meer dan een half uur hebben om over te stappen. Oh, en we moesten wisselen van terminal. Het vliegveld van Madrid is zo groot dat die wissel per trein gaat.
In het vliegtuig werden we toch een beetje zenuwachtig. We vroegen een stewardess of er stoelen bij de uitgang waren. Die waren er niet, volgens haar. We vroegen het nog eens, aan een andere steward. Opeens waren er toch twee stoelen bij de uitgang.
Het vliegtuig landde. In iets meer dan een half uur gebeurde het volgende:
We moesten met een bus in plaats van via een slurf naar de terminal. We hadden de allereerste bus en stonden precies bij de deuren, dus we konden er als eerste uit. We begonnen te rennen.
We moesten door de paspoortcontrole (want we kwamen van buiten de EU). Daar stond geen rij.
We moesten door de veiligheidscontrole. Ook daar stond geen rij.
We moesten met de trein naar de andere terminal. Die vertrok precies nadat wij instapten.
De gate bleek de állerlaatste te zijn in de gigantische terminal 4. We kwamen hijgend aan, ik nog met mijn broekriem van de veiligheidscontrole vast in mijn hand. Tien minuten later ging de gate dicht. Als er ook maar één ding mis was gegaan (er was bijvoorbeeld wél een rij geweest bij de veiligheidscheck) hadden we het vliegtuig gemist.
Een uur later kwamen we aan in Málaga. Onze bagage niet, die was achtergebleven in Madrid. We vulden een formulier in bij de balie van Iberia en de mevrouw beloofde ons plechtig dat onze tassen per koerier de volgende ochtend bij onze B&B zouden arriveren. Vol goede moed reden we de anderhalf uur naar Polopos, het piepkleine bergdorpje waar we zouden verblijven in de B&B van vrienden.
Dag twee
De ochtend brak aan. Er kwamen geen tassen. We gingen op stap, en vertrouwden erop dat onze tassen die dag wel zouden arriveren. We zaten dus in een heel klein dorpje, en bij onze B&B was lang niet de hele dag iemand aanwezig. Gelukkig die dag wel.
Die avond waren er nog steeds geen tassen. Op de website waar je kon checken waar je tassen bleven stond iets verontrustends: ze zouden niet naar Polopos in Spanje worden verscheept, maar naar Polopos in Amsterdam. Of misschien toch naar Granada. Heel veel wijzer werden we niet van de site, dus besloten we Iberia te bellen.
Geen enkel regulier nummer dat we konden vinden op de site van Iberia bleek te werken. Alle nummers waren servicenummers (het equivalent van 0800 of 0900-nummers in Nederland). En hier is iets dat weinig mensen weten: servicenummers kun je niet bellen vanuit het buitenland.
Laat dit even op je inwerken. Nederlandse servicenummers kun je niet bellen als je in het buitenland bent, zelfs niet met een Nederlands abonnement. Spaanse servicenummers werken ook niet als je een Nederlands abonnement hebt, zelfs áls je in Spanje bent.
Iberia’s doel is ‘mensen naar het buitenland brengen’. Maar in dat buitenland kun je ze niet bellen als er iets aan de hand is.
Ik keek op de websites van KLM, Lufthansa, Delta Airlines en British Airways. Allemaal hadden ze lokale telefoonnummers die je ook vanuit het buitenland kon bellen. Ik kon slechts één andere luchtvaartmaatschappij vinden die uitsluitend servicenummers had: Ryanair.
We zochten verder en vonden andere Iberia-telefoonnummers. Maar ook dat bleken vrijwel allemaal servicenummers te zijn. Na een poging of vijftien kwam ik uit bij de lokale verkooplijn van Iberia Express waar ik een man aan de lijn kreeg en dit Kafkaiaanse gesprek had:
“Sorry, wij gaan niet over de bagage. U moet met het algemene nummer bellen.”
“Dat kan niet, want ik heb een Nederlandse telefoon.”
“U kunt ook mailen.”
“We vliegen over drie dagen. Ik wil graag snel iemand spreken die weet waar mijn bagage is.”
“Dan kunt u met het servicenummer bellen.”
“Zoals ik al zei, dat kan ik niet. Kunt u mij niet doorverbinden met de afdeling voor verloren bagage?
“Dat mag ik niet.”
“Heeft u een ander lokaal nummer?”
“Nee, maar belt u anders met het Nederlandse servicenummer.”
“<Diepe zucht>”
Mijn vriendin belde met het nummer voor Iberia Plus-klanten (dat waren we niet). Ook daar werden we opgescheept met Iberia-servicenummers die we niet konden bellen. Maar na hevig aandringen kwam er opeens een ander, lokaal, nummer.
We belden het nummer, dat van Level bleek te zijn, een Iberia-dochter die Europese vluchten aanbiedt vanaf Wenen en intercontinentale vluchten vanaf Parijs en Barcelona. Maar de medewerker van Level bleek competent te zijn, en cruciaal, toegang te hebben tot het bagagesysteem van Iberia. Polopos, ons bergdorpje, werd verplaatst van Nederland naar Spanje.
Dag drie
De volgende dag waren er nog steeds geen tassen. In de tussentijd had ik op de website van British Airways (!) een PDF gevonden met lokale telefoonnummers van de bagageafdelingen van alle vliegvelden waar ze op vliegen. Aangezien British Airways en Iberia 2011 fuseerden leek mij de kans groot dat ze ook elkaars bagage zouden verwerken. We belden het nummer dat bij het vliegveld van Málaga stond.
De tassen waren niet in Málaga. Ze waren op het vliegveld van Granada.
Polopos is bijna net zo ver met de auto vanaf van het vliegveld van Málaga als dat van Granada, maar omdat Polopos in de provincie Granada ligt had Iberia besloten dat het verstandiger was om de tassen naar het piepkleine vliegveld van Granada te sturen in plaats van naar het grote, goed bemande vliegveld van Málaga.
We zouden worden teruggebeld als ze meer wisten. Dat gebeurde natuurlijk niet. We belden met het vliegveld van Granada, maar ze namen niet op. We stuurden een tweet naar @iberia, maar kregen geen reactie.
Dus we belden weer met het nummer van Level, de Iberia-dochter die de vorige avond zo handig in het systeem van Iberia onze gegevens had kunnen aanpassen. Maar de persoon aan de lijn was iets minder competent: zij kon het Iberia-systeem helemaal niet in! En die collega die we gisteren hadden gesproken dan? Dat was onmogelijk, we hadden vast een ander nummer gebeld. Maar waarom belden we niet gewoon het algemene servicenummer?
We leenden een Spaans telefoontoestel en belden met het algemene servicenummer. Wonderbaarlijk genoeg kregen we een competent iemand aan de lijn die ons probleem met servicenummers kende (“Oh ja, is dat probleem nog steeds niet opgelost? Ik werd er ook gek van toen mijn eigen bagage kwijt was”). Hij gaf ons de gouden tip: bel met de Britse klantenservice, dat is een lokaal nummer in Londen.
Het Britse nummer had een stemgestuurd keuzesysteem. Mijn vriendin moest ons bagagenummer inspreken. Maar wat ze ook probeerde, het systeem kon haar niet verstaan. Zelfs met een belachelijk overdreven Brits accent kon het systeem ons bagagenummer niet verstaan. Na tien minuten vruchteloos proberen gaf het systeem het op en werden we doorverbonden met een levende mevrouw.
Die vertelde ons dat de bagage nét was afgegeven aan een lokaal koeriersbedrijf in Granada. Hoe lang dat kon duren? We moesten maar wachten tot 23.00, zo lang zou het kunnen duren.
Dus die avond zaten we in de (gesloten) bar van onze kleine B&B, te wachten op een koerier die naar het kleine bergdorpje zou rijden. Maar om 23.00 was er nog geen koerier te zien. Mijn vriendin keek op haar telefoon en zag dat @iberia via Twitter eerder om half negen die avond een bericht had gestuurd: de tassen zouden die avond aankomen. We plakten een briefje op de deur van de bar voor het geval dat de koerier midden in de nacht zou aankloppen en gingen naar bed.
Dag vier
Het werd woensdagochtend. Donderdag zouden we vliegen en er was nog steeds geen spoor van onze bagage. De cadeaus die we voor onze vrienden hadden gekocht in Zuid-Amerika hadden we nog steeds niet kunnen geven.
We belden voor de zoveelste keer met Iberia. De medewerker meldde ons dat ze op het vliegveld van Granada vast meer wisten, ze had net een berichtje gestuurd. We vroegen of ze niet beter kon bellen. Nee, dat kon niet, want helpdeskmedewerkers van Iberia mogen collega’s op vliegvelden niet bellen. We zeiden dat we die regel volkomen belachelijk vonden en belden zelf maar met de servicebalie van Iberia op het vliegveld van Granada.
Niemand nam op.
We belden nog eens. En nog eens. Niks.
We belden het algemene nummer van het vliegveld. Daar wisten ze ons te vertellen dat de Iberia-servicedesk op het vliegveld ietwat ‘understaffed’ was. Je meent het.
De maat was vol. We besloten de laatste volle dag die we nog hadden op onze wereldreis te besteden aan het rijden naar het vliegveld van Granada om zelf maar onze tassen te gaan zoeken.
We zaten pas een half uurtje in de auto toen we het verlossende telefoontje kregen van onze vrienden: de tassen waren gearriveerd.
Het was gewoon een lokale postbode geweest, die ze had opgepikt op het vliegveld van Granada. Van alle consternatie had hij geen weet gehad. We inspecteerden onze bagage: alles zat er nog in. Eindelijk konden we onze cadeaus overhandigen aan onze vrienden. En we hadden onze tassen terug vóór we naar Schiphol zouden vliegen.
Maar ondertussen hadden we bijna drie volle dagen in dubio gezeten over waar onze tassen waren. We konden weinig doen, omdat we moesten wachten op onze tassen. We hebben, alles bij elkaar, bijna een dag gespendeerd aan het bellen naar klantenservices en het checken van websites.
Hoe het dan wel moet
Het had allemaal zoveel makkelijker gekund. Als we bij aankomst hadden geweten dat het tot woensdagochtend zou duren voor we onze bagage zouden hebben zou dat vervelend zijn geweest, maar geen ramp.
Maar dat weten was het probleem. We hadden geen idee. Alles ging mis met de communicatie.
Als we hadden geweten wáár onze bagage was (op het vliegveld, bij de vervoerder, in het busje van de postbode), net zoals je dat bij een pakketje kan zien, hadden we niet tot 23.00 ’s avonds in een koude bar hoeven te wachten.
En als Iberia lokale nummers zou gebruiken in plaats van onbereikbare servicenummers hadden we niet tientallen andere nummers hoeven bellen.
Laten we niet vergeten wat de oorspronkelijke oorzaak is van deze hele ellende: de belachelijke overstap van 55 minuten op het vliegveld van Madrid. Eén simpele actie, het niet aanbieden van die onmogelijke overstap op de website, had alles kunnen voorkomen. Iberia heeft nog twee vluchten op dezelfde dag met overstaptijden van minstens drie uur, er is dus geen enkele reden om alleen de onmogelijke overstap aan te bieden.
Misschien moet de directeur van Iberia zelf eens proberen van Quito naar Málaga te vliegen, en over te stappen in 55 minuten op Madrid. Ik heb dan vast een tip: probeer het servicenummer eens.
Een jaar is niet compleet zonder Het Lijstje, het jaaroverzicht van mijn 20 favoriete muziekalbums van het jaar.
Sinds 2003, toen ik mijn eerste Lijstje maakte, is er wel wat veranderd met hoe mensen muziek consumeren. Albums bestaan nog steeds, maar de manier waarop we muziek beluisteren via playlists, YouTube en Spotify lijkt het belang ervan wel te verminderen.
Een voorbeeld. Pitchfork is een van de grootste websites voor alternatieve muziek. Rond Kerst 2004 zag hun site er zo uit. De albums van het jaar stonden prominent op de homepage, en op de site kwamen een paar weken lang geen nieuwe recensies: de top 50 was genoeg.
Als je de site nu bekijkt moet je echt zoeken naar het lijstje. Pas half onderaan de pagina staat een linkje naar hun beste 50 albums van 2018. Er komt de hele tijd nieuwe muziek uit, de lijst met beste albums is niet meer het logische eindpunt van het muzikale jaar.Maak ik in 2033, als ik de eerbare leeftijd van 50 jaar bereik, nog steeds Het Lijstje? We zullen het zien.
De albums van 2018
Kali Uchis – Isolation
Courtney Barnett – Tell Me How You Really Feel
Low – Double Negative
Against All Logic – 2012 – 2017
Lucy Dacus – Historian
Jon Hopkins – Singularity
The Field – Infinite Moment
SOPHIE – Oil of Every Pearl’s Un-Insides
Aphex Twin – Collapse EP
Robyn – Honey
U.S. Girls – In a Poem Unlimited
Alela Diane – Cusp
Amen Dunes – Freedom
Eleanor Friedberger – Rebound
Elvis Costello & The Imposters – Look Now
Beach House – 7
Father John Misty – God’s Favorite Customer
GAS – Rausch
Yves Tumour – Safe in the Hands Of Love
boygenius – boygenius EP
De liedjes van 2018
Voor mij was 2018 het jaar waarin de muzikale algoritmes volwassen werden. Van mijn playlist met favoriete nummers van het jaar komt zeker een derde via Discover Weekly. Bizar hoe ik op die manier artiesten ontdek die soms maar 5.000 streams totaal hebben gehad.
Ik heb een Spotify-playlist gemaakt met van alle albums één liedje, en dan nog 14 andere nummers die ik de moeite waard vond. Luisteren maar.
Het concert van 2018
Ik bezocht dit jaar zo’n 25 concerten (hele lijst hier). Mijn hoogtepunt was, best verrassend, niet een of ander hip indie-electrobandje maar de 70-jarige Selda Bağcan. De Turkse Bob Dylan, zeg maar. Ik ging er zonder al te veel voorkennis naartoe, maar ze was fantastisch bij stem en pakte het hele publiek in, ook al kon ik het grootste deel niet verstaan. Ook heel leuk om een keer te zien hoe de grote zaal van Vredenburg helemaal vol zat met Turkse Nederlanders die uitbundig aan het dansen waren op de muziek die hun ouders vroeger draaiden. Tof.